Landschapsvormen
Op verschillende plaatsen in De Meinweg kwamen veenmoerassen voor. Omdat deze zijn benut voor de winning van turf, zijn ze thans bekend als vennen (Elfenmeertjes, Rolvenen en Vossenkop). De verhouding tussen bos en heide in de loop der eeuwen aan veranderingen onderhevig is geweest. In de 14e eeuw stond het Meinweggebied nog bekend als een “grant bois” (groot bosgebied), maar daarin kwam snel verandering. In het begin van de 15e eeuw duiden gegevens over de houtkap erop dat een groot deel van het gebied vrijwel alleen nog maar hakhout voortbracht.
In het begin van de 16e eeuw maakt het bos in toenemende mate plaats voor heide, ondanks
pogingen in de 17e en 18e eeuw de teloorgang van het bos tegen te gaan (regels met betrekking tot de hoeveelheid te kappen hout, gereglementeerde hakhoutcycli, aanleg eikelkampen, etc). In de 19e eeuw is vervolgens nog (vrijwel) alleen maar sprake meer van heide.
De tijd waarin De Meinweg weer fors van aanzien veranderde wordt gemarkeerd door de crisisjaren, rond 1930. Veel gronden werden in het kader van de werkverschaffing beplant met naaldbomen. In De Meinwegregio zijn nu verschillende landschappen te onderscheiden:
Bossen
Tweederde van het totale oppervlak van het Nationaal Park bestaat uit bos. De bossen zijn ruwweg te onderscheiden in drie verschillende typen:
- - aangelegde grove dennenbossen
- - voormalige hakhoutbossen
- - vochtige loofhoutbegroeiing
Grove dennenbossen
De bossen in De Meinweg bestaan voor het grootste deel uit aangelegd bos. Rond 1930 werd grove den aangeplant als werkvoorziening tijdens de crisisjaren. De stammen werden gebruikt als stuthout in de mijnen. Tevens was dit ook een waarschuwingssysteem. Wanneer het hout begon te kraken, wisten de mijnwerkers dat het nu tijd is om de mijn te verlaten, want de mijn dreigte in te storten. Tegenwoordig wordt het geoogste hout van deze oude aangeplante grove dennen gebruikt voor timmerhout en krantenpapier. Eenmaal in de vier jaar worden de bossen gedund. Hierdoor krijgen andere bomen meer ruimte. Bovendien valt er op de open plekken in het bos een tijd lang meer licht zodat er ook struikgewas kan groeien. Deze ondergroei is een uitstekende schuil- en slaapplaats voor broedvogels, reeën en wilde zwijnen.
Voormalige hakhoutbossen
Op de hei staan groepen bomen, vooral zomer- en wintereiken. Voorheen werden deze bomen gebruikt als hakhout. Eens in de tien jaar werden de bomen tot op de grond afgezaagd. De afgezaagde eiken gingen meestal niet dood maar liepen weer uit, vaak met verschillende stammen tegelijk. Het kappen van hakhout werd pas na de Tweede Wereldoorlog gestaakt. De doorgeschoten hakhoutbossen bestaan vaak uit eeuwenoude bomen.
Vochtige loofhoutbegroeiing
De Roode Beek en de Boschbeek hebben beide een natuurlijk, meanderend karakter. In de dalen van deze beken komt natte en vochtige loofhoutbegroeiing voor. Op de natste plekken groeien voornamelijk zwarte elzen met een rijke onderbegroeiing van slanke sleutelbloem, boswederik en goudveil. Op de overgang van nat naar droog komen soorten voor als hazelaar en kamperfoelie.
Heide
Heidegebieden in ons West Atlantisch klimaat zijn ontstaan als gevolg van menselijke invloed. Sinds de middeleeuwen is de bevolking sterk gegroeid en werd een intensiever beslag gelegd op de natuurlijke omgeving.
Vanaf die tijd tot aan het begin van de twintigste eeuw was De Meinweg gemeenschappelijk eigendom van 14 dorpen, waarvan er nu 8 Duits en 6 Nederlands zijn. Men hoedde hier het vee, stak er plaggen voor de potstallen en hakte er hout. Door roofbouw verdween er echter steeds meer bos en was er op het einde van de 19e eeuw een groot gebied ontstaan met uitgestrekte, door schapen begraasde heidevlakten, afgewisseld met eikenhakhout.
Toen het houden van schapen minder rendabel werd, verdwenen niet alleen de schapen, maar ook de heide bij gebrek aan begrazing.
Na de invoering van de kunstmest begin 20ste eeuw konden de schrale gronden bruikbaar gemaakt worden voor akkerbouw. Ontginning van grote delen van de heide was het gevolg. Daarnaast was er een toenemende vraag naar stuthout voor de mijnen, waardoor grote delen van De Meinweg opnieuw werden ingeplant met voornamelijk grove den, een boomsoort die goed groeit op arme, zandige bodems. Door ziekten, verdroging en/of brand bleven echter grote stukken heide bewaard. Door de afwisselende bodemgesteldheid komen zowel droge als natte heideterreinen voor. De glooiende heidevelden zijn een goed leefgebied voor de adder. Het is de enige vindplaats van dit reptiel in Limburg. Vandaar dat de adder het logo is van het Nationaal Park De Meinweg.
Weilanden
Het Wolfsplateau (of Beatrixplateau) is een gebied met een wijds karakter. Door natuurontwikkeling worden de gronden hier omgevormd van weilanden en akkers naar extensief gebruikte graslanden, waar de natuur haar plek kan vinden.
Vennen
Een aantrekkelijke en vaak verrassende afwisseling vormen de vennen in het heideterrein en de bossen: het Elfenmeer, de Rolvennen en de Vossekop. Opvallend zijn de witte waterlelies die door de lokale bevolking zijn ingebracht en waarvan de bloemen vroeger werden geoogst en verkocht in met name Duitsland. Langs de oevers van de vennen heeft zich op sommige plaatsen veen ontwikkeld. Langs de breukvlakken is “versmering” van de ondergrond ontstaan, waardoor hier de grondwaterstroming stagneert en het grondwater aan de oppervlakte komt. Daarom zijn precies op de breukvlakken de vennen en vochtige gebieden terug te vinden. Ook op de Duitse kant liggen veengebieden die echter gedeeltelijk al zijn verdroogd.
In de eerste helft van de negentiende eeuw bestond het Meinweggebied overwegend uit woeste grond met uitgestrekte heidevelden en grote heidevennen (onder andere de Bayekoel, het Geurtjesven, het Wit Venneken, het Elversmersven). Door de steeds voortschrijdende ontwatering en ontginning van het gebied (zo werd de IJzeren Rijn dwars door het Herkenboscherven aangelegd) verdwenen de meeste grote heidevennen. De Meer werd in 1929 drooggelegd. Alleen het Melickerven, De Bayekuil en een klein deel van het Elversmersven (thans het Vlodropperven langs de Hooibaan) zijn tot op heden blijven bestaan. Het Herkenboscherven werd in 2006 in het kader van een Interreg project weer gedeeltelijk hersteld.
De bekende vennen Elfenmeer, Rolvennen en Vossekop waren in de 19e eeuw nog niet aanwezig. Deze vennen zijn ontstaan na de eerste wereldoorlog. Door het afgraven van hoogveen voor de turfwinning bleven er gaten achter die zich vulden met water.